Picasso’s hoeren zijn wèl echt
Bron: Arjan Terpstra
Picasso's vermeende vrouwonvriendelijkheid staat haaks op zijn empathische inzicht in het zwakke geslacht. Een Picasso-tentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum laat zien hoe een man van vrouwen houdt.
Picasso is een van die kunstenaars van wie de biografie vaak meer aandacht trekt dan het werk. Dat kan ook haast niet missen. Zijn lange leven is zelf bijna een canvas, waarop een groot deel van de twintigste eeuw staat afgebeeld. De Spanjaard zag tussen 1881 en 1973 twee wereldoorlogen en de Spaanse burgeroorlog aan zich voorbijtrekken en reageerde daarop met schilderijen als Guernica. Ook sloeg hij sterk aan bij culturele uitingen als toneel en stierenvechten, wat tientallen harlekijnen en matadores tot gevolg had. En er waren natuurlijk de vrouwen. Picasso’s vrouwen, die zich in hun eigen tijd net als de kunstenaar zelf in de warme belangstelling van de (roddel)pers mochten verheugen en aan wie later een eigen verheerlijking en verdichting ten deel viel.
Centraal in die verheerlijking staat het gegeven dat Picasso zo’n moeilijke man was om mee om te gaan. Populaire opvattingen over Spaans machismo, viriele mannelijkheid en het vrijgevochten temperament van de bohemièn-kunstenaar zijn daarin vermengd met de roddels en feiten die in de tijd over Picasso’s liefdesleven naar buiten kwamen.
Zo is het verhaal Picasso voor velen niet af zonder het tragische lot van Marie-Thérèse Walter, die wel een kind van hem kreeg, maar geen huwelijk en die vier jaar na Picasso’s dood zelfmoord pleegde. Of neem de feministische evergreen ‘Het vertrek van Françoise Gilot, de enige vrouw die Picasso verliet’ en die daarmee zijn hart brak. Een verhaal dat een zo noodzakelijk contrapunt is in de biografie van de vrouwenvretende kunstenaar, dat het zou zijn uitgevonden als het niet al waar was.
Dit soort verhalen heeft nogal de neiging een eigen leven te gaan leiden. Mythen ontstaan om het ongrijpbare grijpbaar te maken, verhalende verdichting van iemands geschiedenis is haast onvermijdelijk als het een fascinerend figuur als Picasso betreft. Daarom is het goed om af en toe van de bron te drinken: Picasso zelf en zijn in kunst vervatte zieleroerselen.
Wie in het Haags Gemeentemuseum Picasso in Den Haag bezoekt, ontdekt een veel ingewikkelder Picasso dan de eendimensionale macho-met-de-vele-vriendinnen. De getoonde collectie Ludwig uit het Ludwig Museum in Keulen bestrijkt het hele productieve leven van de kunstenaar, en daarmee ook zijn reflectie op vrouwen.
Daaruit blijkt weinig stoer en afstandelijk machismo, maar des te meer empathie voor de vrouwelijke conditie. Tussen de zeshonderd stukken op de tentoonstelling (!) is bijvoorbeeld drie maal een slaapkamerscène te vinden, die inzicht geven in Picasso’s scherpe kijk op de vrouw. Het begint met Het paar, een aquarel en pentekening uit 1904. Een naakt meisje bindt verleidelijk haar haar op, staand naast het bed waarop haar geliefde met holle ogen naar de grond kijkt. Ze staat er onbeholpen bij, een beetje uit balans omdat haar kapsel onwillig is. Zoals een jong meisje er na een vrijpartij uit kan zien, als na de illusie van intimiteit de verhoudingen weer zijn zoals ze zijn: zij houdt van hem, hij niet meer van haar.
Ook op de inktschets Vrouw en slapende man (1942) zien we een stel op bed, maar hier zien we een vrouw die soeverein is in haar liefde, die met haar ontspannen houding toont zeker te zijn van haar verbintenis met de tevreden manfiguur die naast haar ligt te slapen. En in de Suite Vollard(1930-1937), een serie van honderd etsen, zit een vrouw op de bedrand naast een slapende Minotaurusfiguur. Terwijl de stiermens vergenoegzaam glimlachend slaapt, staat haar gezicht diep peinzend, waarmee iets dramatisch wordt aangegeven dat in de volgende tekeningen wordt bewaarheid: de stier wordt tijdens een gevecht bruut gedood.
Zo is er veel meer op de tentoonstelling dat duidelijk maakt dat Picasso’s liefde voor vrouwen niet enkel door zijn libido gestuurd werd.
In de bordeelscènes van Suite 156(1970-1972), een serie gravures die hij aan het eind van zijn leven maakte, is aan de tientallen hoeren van alles af te lezen. Er is het vals-verleidelijke en cynische theater van het hoerendom, maar ook het ingetogen, gedragen lijden van vrouwen die buiten de sociale orde vallen. Er is schoonheid maar ook lelijkheid, begeerlijkheid en afstotelijkheid, opgegeven hoop en behouden trots: kortom alles dat vrouwen in een zo weinig aantrekkelijke omgeving menselijk maakt. Zet dat af tegen de heren in de scènes, die door niets gekenmerkt worden dan hun wellustigheid. Ook daaruit blijkt dat de kunstenaar, ook op latere leeftijd, zijn observatievermogen op het kompas van zijn empathie en mensenkennis liet varen.